Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
Omdat ik het Vlaams Woordenboek al enkele jaren niet meer kan onderhouden, wordt er gewerkt aan een nieuwe versie. Helpers zijn welkom in kanaal #vlaamswoordenboek op de Discord van Nerdland.
De beschrijving van deze term werd 8 keer aangepast.
bedwants, wandluis, weegluis
uitdr.: zo fier als een weekluis (op een kletskop)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Modern lemma: weegluis
— WEEKLUIS — Uit weeg (wand) en luis. Middelnederlands weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. alleen nog gewestelijk in Vlaams-België (Oost-Vlaanderen, Antwerpen, De Kempen, Land van Waas) en Zeel aangetroffen.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
bedwants, wandluis, weegluis
uitdr.: zo fier als een weekluis (op een kletskop)
WNT: Modern lemma: weegluis
— WEEKLUIS — Uit weeg (wand) en luis. Middelnederlands weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. alleen nog gewestelijk in Vlaams-België (Oost-Vlaanderen, Antwerpen, De Kempen, Land van Waas) en Zeel aangetroffen.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
bedwants, wandluis, weegluis
uitdr.: zo fier als een weekluis
WNT: Modern lemma: weegluis
— WEEKLUIS — Uit weeg (wand) en luis. Middelnederlands weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. alleen nog gewestelijk in Vlaams-België (Oost-Vlaanderen, Antwerpen, De Kempen, Land van Waas) en Zeel aangetroffen.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
bedwants, wandluis, weegluis
uitdr.: zo fier als een weekluis
WNT: Modern lemma: weegluis
— WEEKLUIS — Uit weeg (wand) en luis. Mnl. weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. alleen nog gewestelijk in Vl.-België (O.-Vl., Antw., De Kempen, Land van Waas) en Zeel aangetroffen.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
bedwants, wandluis, weegluis
< een weeg is een oude benaming voor een gevlochten wand,
zijn vooral ’s nachts actief. Hoort bij de ’familie’ der luizen
uitspr. /wi:klɔəs/
uitdr.: zo fier als een weekluis
WNT: WEEKLUIS —, znw. vr., mv. -luizen. Uit weeg (I) en luis. Mnl. weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. (ogier, Seven Hoofts. 23 (1644)) alleen nog gewestelijk in Vl.-België (O.-Vl., Antw., De Kempen, Land van Waas) en Zeel. aangetroffen. In de Zaanstreek wordt het beestje ook weegje genoemd; zie WEEGJE (II).
1. Ben. voor een zeker insect dat zich vooral ophoudt (ophield) in houten wanden, beschotten, bedsteden en ledikanten, en mensch en dier beten toebrengt; wandluis; bedwants (Cimex lectularius L.). Zie verder bijv. oudemans, Insecten 282 (1905).
2. Volgens de volg. bron wordt het woord in Gron. (het Oldambt) gebruikt in toep. op de bladluis.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
Ik heb zeer slecht geslapen, mede en vooral door de aanwezigheid van die weekluizen die ik waarschijnlijk in huis gebracht heb na een bezoek aan iemand.
bedwants, wandluis, weegluis
< een weeg is een oude benaming voor een gevlochten wand
uitspr. /wi:klɔəs/
uitdr.: zo fier als een weekluis
WNT: WEEKLUIS —, znw. vr., mv. -luizen. Uit weeg (I) en luis. Mnl. weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. (ogier, Seven Hoofts. 23 (1644)) alleen nog gewestelijk in Vl.-België (O.-Vl., Antw., De Kempen, Land van Waas) en Zeel. aangetroffen. In de Zaanstreek wordt het beestje ook weegje genoemd; zie WEEGJE (II).
1. Ben. voor een zeker insect dat zich vooral ophoudt (ophield) in houten wanden, beschotten, bedsteden en ledikanten, en mensch en dier beten toebrengt; wandluis; bedwants (Cimex lectularius L.). Zie verder bijv. oudemans, Insecten 282 (1905).
2. Volgens de volg. bron wordt het woord in Gron. (het Oldambt) gebruikt in toep. op de bladluis.
Der zate weekluizen in de muren.
Komt voor in een liedje dat werd gezongen tussen pot en pint:
“De ruiten bevroren
de pispot in huis
en op de gordijnen
een grote weekluis”
bedwants, wandluis, weegluis
uitspr. /wi:klɔəs/
uitdrukking: zo fier als een weekluis
WNT: Modern lemma: weegluis
— WEEKLUIS — Uit weeg (wand) en luis. Mnl. weechluus. De vorm weekluis wordt na de 17de e. alleen nog gewestelijk in Vl.-België (O.-Vl., Antw., De Kempen, Land van Waas) en Zeel aangetroffen.
Der zate weekluizen in de muren.
bedwants, wandluis
uitspr. /wi:klɔəs/
Der zate weekluizen in de muren