Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
besmeren (van boterhammen), boter uitstreken
Etymologie: Middelnederlands: ‘breden’, ‘breiden’. Verwant aan ‘breed’, vgl. ook ‘verbreiden’, etc…
ook: breien; in W-Vl.: breeden, breen
zie ook: brieen, brejen
Ook in de Kempen.
Hij heeft niet genoeg boter om zijn boterham te bre(i)den.
1.slaan, kloppen AN dorsen
2.snel gaan of lopen
ook “desjen”
< ‘derschen’ < Middelnederlands: ‘derscen’
zie ook: pikdorser (uitgesproken /pekdescher/ (Westvl.)
1.Ze hebben er goed op gedest, hij heeft meer dan 3 weken in het ziekenhuis gelegen.
Hij is op zijn mule gedes(j)t.
(Hij is op zijn gezicht geslagen.)
2.Hij deste door de gang.
(Hij liep snel door de gang.)
Hij deste van hot naar her.
(Hij liep van hier naar daar.)
maaidorser
Zo’n pikdorser, dat is toch een brede machine.
meisje met jongensmanieren; soms ook (pejoratief, m.) gebruikt voor jongens
afgeleid van knecht = jongen
ook: knechtebrok, knechtebrokke, ransel
Die knechtebrakke speelt hele dagen met de marbels.
“Over straat stapte Alma zeegbaar en wanneer knechtebrakken haar uitscholden voor “vlaskop”, vervolgde zij zonder ommekijken haren weg," – uit ‘Alma met de vlassen haren’, Stijn Streuvels, 1931
jongen
afgeleid:
knechtejongen, knechtjongen = jongen, knaapje
knechteschool = jongensschool
knechtebrakke
Zij heeft drie kinderen, alledrie knechten.
“Jck, dat ghy ’t weet, ben een tweeling gebooren met noch een knechtjen” – uit Brieven van P.C. Hooft, 1618
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.