Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
onbenullig persoon
kadodder* onbenullig persoontje {1901-1925} mogelijk met het voorvoegsel ka- gevormd van dodderen slaperig zijn, dat wel een nevenvorm van dutten zal zijn. (VD etym. wdbk.)
ook – misschien verouderd – scheldwoord voor christendemocraten (zie tsjeef, sis, kattekop, kaloot)
“Cortebeeck de pedalen aan het zoeken ?
Jongens en meisjes, vergis U niet in het opzet van Clotebeeck. Daar de kadodders van geen hout pijlen weten te maken houden ze zich zo stil mogelijk.” (Seniorennet 130510)
roet
zoet2* roet {soet, zoet 1201-1250} engels soot, oudnoors sót roet, oudiers suide, frans suie, is verwant met de stam van zitten, sederen en betekent dus ‘dat wat neergeslagen is’. (VD etym.wdbk.)
Ge hebt tegen de schouw gestaan en nu hangt uw zip vol zoet.
voetbal, bal (verouderd)
zie botteren
Mijne botter es kapot, want hij es in de pinnekesdraad gevlogen.
met een bal spelen, sjotten, voetballen]; allicht synoniem van ‘stuiteren, stuiten’
zie ook: botter
Ha hei laank gebotterd veu dattem nao hoas gekomen es.
(Hij heeft lang gevoetbald eer hij naar huis gekomen is.)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.