Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
keuvelen, babbelen, fluisteren, stil tegen mekaar spreken,
sjauwelen
Die 2 zijn weer aan ’t sjaafelen, we mogen het weer niet horen wat ze te zeggen hebben.
kletsen, babbelen, sjaafelen
/sja: w.e l.e/
< WNT: Modern lemma: sjouwelen
— SJAUWELEN —, bedr. en onz zw. ww. Waarschijnlijk een klanknabootsing, verg. Wauwelen.
–? Babbelen, kletsen, wauwelen. Te Antwerpen.
Da’ wijf gaat overal sjauwelen in de geburen, Corn.-Vervl.
?— In den zin van: praatjes over iemand vertellen.
Daar wördt veul gesjauweld da’ nie’ waar en is. Ik heb over die zaak al veul hooren sjauwelen. Corn.-Vervl.
Die stonden op den hoek van de straat te sjauwelen. En een uur later stonden die er nog.
een slag of schok i.h.b. van den elentriek
vooral in de uitdrukking: een trek krijgen
De isolatie was van de stroomdraad en toen hij em vastpakte kreeg em daar nen trek waar em vijf minuten niet goed van was.
Soms kunt ge uwen ellenboog zo stoten dat die zenuw geraakt wordt zodat ge nen trek krijgt. Dat kan heel zeer doen.
zuurpruim, iemand die alles negatief ziet
< Frans: pisse-vinaigre (=azijnpisser)
Kiekt een kè no dien pies vinaigre, z’n lippen hangen were ip z’n schoenen
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.