Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1 zinkput.
2 klein putteke fungerend als kolk met stankafsluiter.
1 De sterfput is vol, hij moet dringend worden leeggemaakt.
2 Het sterfputteke stinkt, het zal zeker gaan onweren.
sterf·put, dem., sterf·put·ten
(Taaluniversum
Woordenlijst Nederlandse Taal – Officiële Spelling).
benaming voor vogelgeluid.
‘tsjip tsjip tsjip’: lokroep voor vogels .
“Wij wandelen den tuin door, hij zonder te huilen, ik zonder spraak. Op Willem’s veld wordt hij door onze musschen begroet. Ik blijf staan en zeg ‘Tsjip’. En in zijn mondhoeken ontluikt een glimlach.” Willem Elsschot.
afsnijden, afknippen, afscheren.
zie ook gras afdoen.
Zijn vrouw herkende hem bijna niet meer toen hij zijnen baard had afgedaan.
Ik heb de laatste keer de haag nog eens afgedaan, de volgende keer zal in de volgende lente zijn.
Hij had heel het grasveld afgedaan met een duwerke. ’s Avonds was hij poempaf.
handtas.
zie ook: sacoche, sjakosj, in de ~.
Veel vrouwen dragen de helft van hun huishouden mee in hun chacoche.
Een twee-gevelige woning aansluitend op twee andere woningen. één langs links en één langs rechts. Je woont dus in een rijhuis. Verder heb je halfopen bebouwing en open bebouwing.
In Antw.: een huis in de rij.
Eng.: a teracced house = een rijhuis.
Maar: een rijhuis is niet hetzelfde als gesloten bebouwing!
Ik woon in een huis dat gesloten bebouwing is; langs twee kanten staat mijn huis tegen dat van mijn buren. Langs de twee overige kanten heb ik zicht naar buiten.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.