Reacties van Grytolle

) Bij vergelijking (zie ook HOOS, 3de art.), als benaming voor zeker (deel van fuikvormig) vischwant (”Een lange Aal-Korf, met een Hoosje”, Keuren v. Haerlem 2, 204 ¹⁷⁵⁰); voor een overmouw van leder of oliedoek der visschers (BOEKENOOGEN); voor een lederen band om de hand tegen ”het kerven van ‘t pikdraad”, bij schoenmakers (zie b.v. DE LA CROIX, Gew. Advoc. 28); voor het overtrek van een piek (”de hozen … van de pieken”, uit 1642 in Nederland 1898, 3, 244); voor allerlei slag van kokers, huisjes, doosjes, omslagen, overtrekken, zakjes enz., in Z.-Ndl. (zie b.v. CORN.-VERVL.; verg. bij KIL. ¹⁵⁹⁹ hose, Theca coriacea); voor de bekleeding van het toppunt van een toren (V. HOUCKE, Loodg. 340 ¹⁹⁰¹); enz. In sommige ook der opgenoemde gevallen is het twijfelachtig of men niet misschien met een bijvorm van hoes (uit fra. housse) te doen heeft; verg. b.v. hoos, overtrek van meubelen, door BOEKENOOGEN vermeld. Bij V. D. MEULEN, Ketiuigh. 151 is sprake van (’s menschen) hoosch voor: (zijn) stoffelijk omhulsel; het lichaam zonder de ziel; (zijn) lijk. Voor een mv. hoossen als variant van hoessen zie HOES.

kan dit woord niet zonder verkleining? “een frul”, “twee frullen”, en welk geslacht zou het dan hebben?

Weer “Gans Vlaanderen”, want dit is geen formeel woord voor jiet. (Verder houdt het artikel een belangrijk uitspraaksverschil in)

in WNT wordt dit als “stok” gespeld

ZJAT

Woordsoort: znw.(v.)

Modern lemma: zjat
— ZAT —, znw. vr., mv. -ten. Uit fr. jatte ‘kom(metje)’. Gewest. in Vl.-België en in Ned.-Limb. (Maastricht).
?1. Kop of kopje, inz. voor koffie; bep.: groote kop zonder oor.
JOOS 1900-1904. CORN.-VERVL., Aanh. ¹⁹⁰⁶. TEIRL. ¹⁹²². endepols ¹⁹⁵⁵.
— Een zjat kaffee, joos 1900-1904.
Moeder drenkt veel zattekies op nen dag, teirl. ¹⁹²².
De ein zjat koffie nao de ander slogen de moosmakke nao binne, endepols ¹⁹⁵⁵.
?2. Teug, dronk (koffie).