Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
1) een vest, een jas, een frak
2) een jasje van een kostuum, in de Limburgse Kempen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: ziep
Zip, Zipe, Zjip, Zjup, znw. vr. en m., g. mv.
Uit ofr., mfr. jipe, naast jupe, in de bet. ‘wambuis’. Alleen aangetroffen in dialectbronnen; de niet ontronde vorm (z)jup wordt alleen vermeld in Schuermans (1865-1870) en Corn.-Vervliet (1903).
- Vest; kort wambuis; inz. ter aand. van een door boeren gedragen kort vest met mouwen en zonder slippen. Gewest. in Brab. en in Vl.-België.
- Bakkersjas. In den verkl. zippeke. Gewest. in Belg.-Brab.
-‘Het is weer veu een zip, een pots en ne perraplu, elleken dag oep te nift reigent da!’
Het weer genoodzaakt ons om een vest, een muts aan te trekken, en een regenscherm mee te nemen, elke dag opnieuw valt er regen uit de lucht!
Een jonge gast zei ooit tegen mij: “U wil ik wel eens tegen mijn zip trekken op den dansvloer…” En een jaar later waren we getrouwd.
> andere betekenis van zip
jasje van een herenkostuum
ook in de Antw. Kempen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: bij Ziep:
Zip, Zipe, Zjip, Zjup,
Uit Oudfrans, Middelfrans jipe, naast jupe, in de betekenis ‘wambuis’. Alleen aangetroffen in dialectbronnen; de niet ontronde vorm (z)jup wordt alleen vermeld in Schuermans (1865-1870) en Cornelissen-Vervliet (1903).
vergelijk: zip, in zijn ~ slaan
Een zwarte zip bij een blauwe broek vind ik niet mooi.
De boal (buil) van men zip is kapot.
> andere betekenis van zip
1) een vest, een jas, een frak
2) een jasje van een kostuum, in de Limburgse Kempen
Woordenboek der Nederlandsche Taal: ziep
Zip, Zipe, Zjip, Zjup, znw. vr. en m., g. mv.
Uit ofr., mfr. jipe, naast jupe, in de bet. ‘wambuis’. Alleen aangetroffen in dialectbronnen; de niet ontronde vorm (z)jup wordt alleen vermeld in Schuermans (1865-1870) en Corn.-Vervliet (1903).
- Vest; kort wambuis; inz. ter aand. van een door boeren gedragen kort vest met mouwen en zonder slippen. Gewest. in Brab. en in Vl.-België.
- Bakkersjas. In den verkl. zippeke. Gewest. in Belg.-Brab.
-‘Het is weer veu een zip, een pots en ne perraplu, elleken dag oep te nift reigent da!’
Het weer genoodzaakt ons om een vest, een muts aan te trekken, en een regenscherm mee te nemen, elke dag opnieuw valt er regen uit de lucht!
Een jonge gast zei ooit tegen mij: “U wil ik wel eens tegen mijn zip trekken op den dansvloer…” En een jaar later waren we getrouwd.
kostschool, internaat
< Frans: pensionnat
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Vooral in Zuid-Nederland dikwijls eene kostschool die onder het bestuur van geestelijke zusters of broeders staat.
Als ouders thuis met hun klein mannen genen blijf niet meer weten, steken ze ze meer en meer terug in ’t pensionaat.
pluisje, stofje
vnl. in de uitdr. “geen vets”
Woordenboek der Nederlandsche Taal: vets: In limburg dialect voor: vezel, pluisje, stofje
Al die vetsen op uwe pit! (=jas) Ga ’m afborstelen, nu direct!
Dat interesseert mij geen vets.
Hij heeft vandaag weer geen vets gepierd (= niets uitgericht).
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.