Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
(Bargoens) weggaan, weglopen
Ook wel met ww. “zijn” of (minder algemeen) “stikken”.
Van iemand die er plots niet meer is, zei men “hij is rip en de bie” (vgl. ribbedebie)
“De bie steken: snel de vlucht nemen, snel wegloopen.” bij Cornelissen-Vervliet (Antwerpen en Kempen), Lievevrouw-Coopman (Gent), Debrabandere (Kortrijk)
De bie steken zou volgens De Bo (1973) komen van:
“Den bijs steken, de bijze steken, en hier of daar ook den bies steken, de bieze steken, en zelfs de bie stelten, driftig aan ’t loopen gaan gelijk eene koe die de bremzen (fr. taons) hoort ronken, snel vluchten, aan ’t bijzen gaan. De koe stak den bijs in de weide.”
Jallen: zie reactie
Jal de bie, jong! (maak dat ge weg komt)
In een ik en een gij (op een ik en een gij) was zij de bie. (weg, foetsie)
De bie stikken. (hard weglopen)
(Bargoens) weggaan, weglopen
Ook wel met ww. “zijn” of (minder algemeen) “stikken”.
Van iemand die er plots niet meer is, zei men “hij is RIP en de bie” (vgl. ribbedebie)
“De bie steken: snel de vlucht nemen, snel wegloopen.” bij Cornelissen-Vervliet (Antwerpen en Kempen), Lievevrouw-Coopman (Gent), Debrabandere (Kortrijk)
De bie steken zou volgens De Bo (1973) komen van:
“Den bijs steken, de bijze steken, en hier of daar ook den bies steken, de bieze steken, en zelfs de bie stelten, driftig aan ’t loopen gaan gelijk eene koe die de bremzen (fr. taons) hoort ronken, snel vluchten, aan ’t bijzen gaan. De koe stak den bijs in de weide.”
Jal de bie, jong! (maak dat ge weg komt)
In een ik en een gij (op een ik en een gij) was zij de bie. (weg, foetsie)
De bie stikken. (hard weglopen)
(Bargoens) weggaan, weglopen
Ook wel met ww. “zijn” of (minder algemeen) “stikken”.
Van iemand die er plots niet meer is, zei men “hij is RIP en de bie” (vgl. ribbedebie)
“De bie steken: snel de vlucht nemen, snel wegloopen.” bij Cornelissen-Vervliet (Antwerpen en Kempen), Lievevrouw-Coopman (Gent), Debrabandere (Kortrijk)
Jal de bie, jong! (maak dat ge weg komt)
In een ik en een gij (op een ik en een gij) was zij de bie. (weg, foetsie)
De bie stikken. (hard weglopen)
1.het lijf, het lichaam (pars pro toto)
Woordenboek der Nederlandsche Taal
Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…
3. spaarkas, bank
zie ook spaarkaske
< Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)
uitdrukkingen met “kas”: zie
kas, alles uit zijn ~ halen
kas, de ~ spijzen
kas, er zijn ~ aan vegen
kas, het is ~
kas, iets in zijn ~ spelen
kas, in zijn ~ slagen
kas, op zijn ~ krijgen
kas, zijn ~ opvreten
kas, uw ~ volspelen
kas, zijn ~ afdraaien
kas, zijn ~ leegrijden
1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten
2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 21/11/15)
3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.
1.het lijf, het lichaam (pars pro toto)
Woordenboek der Nederlandsche Taal
Benaming voor de maag, den buik, het lichaam.
Zijn kas (kasse; kasken) vullen, zich dik eten (Joos; Cornelissen-Vervliet; Teirlinck)
E stuk in zij(n) kasken hebben, dronken zijn, Corn.-Vervl.
Wa(t) naar zijn kas krijgen, verwijtingen of kijven krijgen, Ald.
Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, spreektaal
herkomst: mogelijk de afkorting van karkas, borstkas
2. kast (meubel), ook als tweede deel van samenstellingen: keukenkas, slaapkamerkas, bureaukas…
3. spaarkas, bank
zie ook spaarkaske
< Frans la caisse (= de kassa, de geldkist)
uitdrukkingen met “kas”: zie
kas, alles uit zijn ~ halen
kas, de ~ spijzen
kas, er zijn ~ aan vegen
kas, het is ~
kas, iets in zijn ~ spelen
kas, in zijn ~ slagen
kas, op zijn ~ krijgen
kas, zijn ~ opvreten
kas, uw ~ volspelen
kas, zijn ~ afdraaien
kas, zijn ~ leegrijden
1. Ge kunt u niet voorstellen wat die allemaal in zijn kas slaagt (kas, in zijn ~ slagen).
Hij zit de godganse dag zijn kas op te vreten. kas, zijn ~ opvreten
2. Keukenkas in 2delen 2,00m lang. Bovendeel 110h. Vijf deuren. (advertentie 211115)
3. De kas is vrijdag gesloten omdat het dan een feestdag is. Ge zult die verrichting dus best donderdag doen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.