Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
koempel in Limburg, kompel in Vl. en NL
WNT:
Modern lemma: kompel
— KOEMPEL —, znw. m., mv. -s. Uit duits kumpel (16de e. < verkl. kumpe) `kompaan’.
Mijnwerker, inz. gebezigd door collega’s: kameraad.
”Glückauf!” Zo begroette men elkaar en de een noemde de ander ”kompel”, Nolting (1949).
Koempel zeen is ein zjwoar beroop onger de grondj- Limburg
Kompel zijn is een zwaar beroep onder de grond- Vl/NL
zijn broek laten zakken
De demonstranten staken gezamenlijk hun broek af.
speken, spuwen
V.D. 2005:
3.(gewestelijk) spuwen
WNT:
onz. zw. ww. Van tuf als klanknabootsend woord.
Spuwen. Gebezigd in Antw., belg. en nederl. Brab., Limb., Geld., Utr. en Ov.
“Hij zal u in ’t aangezicht tuffen” Schuerm. (Antw., Kemp., N.-Brab., 1865-1870).
Ik heb nooit moeten tuffen.
speken, spuwen
V.D. 2005:
3.(gewestelijk) spuwen
Ik heb nooit moeten tuffen.
persoon die met een kermisattractie aan de kost komt. > forens = altijd onderweg.
> foorkraam = de attractie zelf (botsauto’s, spiegelpaleis, het grote rad, carroussels, schietkraam, eendjes vissen, beignets- en smoutebollenkraam (Nie warm, nie wille), suikergoed (barbapapa, warmerek en babbelutten), de rups, de loopings voor de stoeren en de paardjesmolen voor de kleintjes
Foorkramers hebben geen zittend leven. Ze reizen voortdurend van jut naar jaar. Opbouwen en afbreken.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.