Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
constructie om
- in de derde persoon: aan te geven dat iemand is vertrokken om de in de infinitief genoemde activiteit uit te oefenen;
- in de eerste persoon: aan te geven dat iemand aanstalten maakt om te vertrekken om die activiteit uit te oefenen.
“Waar is vaken?” “Vaken is werken.”
“Ik ben slapen. Ga-je zélf de wekker zetten?”
lolly
“Ik heb vandaag mijn pree gekregen, maar mee tweeë frank doe-je niet veel niet meer. Vroeger ho-je d’r nog tweeë zure stampers veur. Maar ne muilentrekker (= zeer zure lolly) kost al vijf frank.”
snoep
smokkelen: (ww) snoepen vgl. sneukelen
“Gaan we smokkel kopen, ik heb goeste in een pakske zuur?” “Nee, we mogen niet smokkelen. ’t Is vasten.”
gat op vloerhoogte in de buitenmuur van het schotelhuis, om afvalwater te lozen
“Leg de steen voor ’t mozegat. Er zat gisteren een puit (= kikker) binnen.”
gemetseld verhoog (bank) tegen de muur van het schotelhuis, waarop het vaatwerk staat
“Ga eens een aker (= emmer) water halen. En zet hem in ’t schotelhuis op de burrebank.”
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.