Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
ethymologie
Rutten, 298: den bek af hebben (zijn), onmachtig zijn, zijn gezag kwijt zijn. Vgl. ook het 17de-eeuwsche een paard den hals afrijden, afmennen, d.i. doodrijden, en het Hagelandsch: het vasVgl. Antw. Idiot. 415, waar fas verklaard wordt door keel, strot; Waasch Idiot. 213a: fas, de twee pezen in den nek, die naar de hersenpan gaan; hij is het fas af, hij zal niet lang meer leven; vgl. ook aldaar 340 a: kiet (= kuit) af zijn, zeer vermoeid zijn. af zijn, gansch machteloos zijn (Tuerlinckx, 670).
komt van : toch niet
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.