Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De beschrijving van deze term werd 9 keer aangepast.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
“Met calck plecken”, Plantijn (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
“Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
“Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
WNT:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
“Met calck plecken”, Plantijn (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
“Tegen den wandt plecken”, Plantijn (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
“Muren plekken als zij vochtig worden”, De Bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
WNT:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
Met calck plecken, plant. (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
Tegen den wandt plecken, plant (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
Muren plekken als zij vochtig worden, de bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
1. stucwerk doen, stuken, plaasteren, beplaasteren
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
WNT:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
Met calck plecken, plant. (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
Tegen den wandt plecken, plant (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
Muren plekken als zij vochtig worden, de bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
1. stucwerk doen
2. kleven, plakken
3. bevlekken
4. in bepaalde stukken verdelen
5. kleverig zijn
WNT:
1. Met pleister of leem besmeren.
2. Met een kleefstof aan of op iets bevestigen, vastkleven, plakken.
3. Plekken of vlekken maken of krijgen, besmeuren. Daarnaast ook Plakken.
4. Van grond. In plekken verdeelen, in bepaalde stukken deelen. Verouderd. (in de Kempen nog in gebruik)
5. Kleven, kleverig zijn. Gewestelijk, b.v. in het Haspengouw, Kempen
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
Met calck plecken, plant. (1573).
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
Tegen den wandt plecken, plant (1573)
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
Muren plekken als zij vochtig worden, de bo (1873)
4. Het kerkhof is in verschillende plekken verdeeld. Elke overledene heeft zijn eigen plek.
5. Pas op! De sjambrangs zijn pas geschilderd, De verf plekt nog.
1. stucwerk doen
2. kleven, plakken
3. bevlekken
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
1. stucwerk doen
2. kleven, plakken
3. bevlekken
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
1. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
2. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
3. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
1. plakken, in de betekenins van iets zoet dat plakt
2. stucwerk doen
3. kleven
4. bevlekken
1. Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
2. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
3. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
4. Ge hebt mijn T-shirt helemaal onder geplekt met verfspatten.
1. plakken, in de betekenins van iets zoet dat plakt
2. stucwerk doen
3. kleven
1. Er hangt zoveel gelei aan de pot dat het aan mijn vingers blijft plekken.
2. De man van mijn vriendin heeft de gang met plaaster geplekt.
3. Moeders kunnen hun kinderen soms achter het behang plekken.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.