Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De beschrijving van deze term werd 8 keer aangepast.
weg zijn
zie ook eweg
koppeling van en + weg;
< ‘en’ was een voorzetsel met de betekenis ‘op’, met de 3de en 4de naamval van weg
Middelnederlands: enwech, enwege(n).
Het hedendaagse bijwoord ‘weg’ is uit e(n)weg ontstaan.
Vooral in Vlaams-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengestelde woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspronkelijke herkomst. (Woordenboek der Nederlandsche Taal)
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
zie ook eweg
koppeling van en + weg;
< ‘en’ was een voorzetsel met de betekenis ‘op’, met de 3de en 4de naamval van weg
Middelnederlands: enwech, enwege(n).
Het hedendaagse bijwoord ‘weg’ is uit e(n)weg ontstaan.
Vooral in Vlaams-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengestelde woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspronkelijke herkomst. (WNT)
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
zie ook eweg
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; ( …) Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
zie ook eweg
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; zie verder Mnl. W. 9, 2051, DE BO 1873 en vgl. verder SCHÖNFELD? § 64 en b.v. den hierboven genoemden fri. vorm. Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende (zie b.v. ENDEPOLS 1955) eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
zie ook eweg
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg (I)
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; zie verder Mnl. W. 9, 2051, DE BO 1873 en vgl. verder SCHÖNFELD? § 64 en b.v. den hierboven genoemden fri. vorm. Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende (zie b.v. ENDEPOLS 1955) eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. 1922), terwijl een nevenvorm wig, eert. geattesteerd in LAMBRECHT, Naembouck 1562, thans, evenals het minder gebruikelijke weig, gewest. nog in Zeel. voorkomt (zie GHIJSEN 1964).
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg (I)
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; zie verder Mnl. W. 9, 2051, DE BO 1873 en vgl. verder SCHÖNFELD? § 64 en b.v. den hierboven genoemden fri. vorm. Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende (zie b.v. ENDEPOLS 1955) eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. 1922), terwijl een nevenvorm wig, eert. geattesteerd in LAMBRECHT, Naembouck 1562, thans, evenals het minder gebruikelijke weig, gewest. nog in Zeel. voorkomt (zie GHIJSEN 1964).
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
Hij had zoveel bier gedronken dat em helemaal eweg was.
weg zijn
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg (I)
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; zie verder Mnl. W. 9, 2051, DE BO 1873 en vgl. verder SCHÖNFELD? § 64 en b.v. den hierboven genoemden fri. vorm. Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende (zie b.v. ENDEPOLS 1955) eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. 1922), terwijl een nevenvorm wig, eert. geattesteerd in LAMBRECHT, Naembouck 1562, thans, evenals het minder gebruikelijke weig, gewest. nog in Zeel. voorkomt (zie GHIJSEN 1964).
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Hij pakte zijne frak en eweg was em.
weg zijn
Modern Vlaams: ik zen eweg: vertaling: ik ben op weg
MNW: enweg, enwech – EWEG, WEI, W(E)IG
bw. en tusschenw., zelden ook bnw.
Oorspr. ontstaan uit de kopp. van het mnl. voorz. en ‘in, op’ en den vierden of derden nv. van weg (I)
> mnl. enwech, enwege, waarnaast ook ewech, ewege; vgl. mnd. enwech, enwege(n), mhd. in wec, enwec, enwege; oeng. aweg, onweg, neng. away; ofri. awei.
Reeds in het mnl. ontwikkelde e(n)wech ‘op weg’ (d.i. ‘van hier, voort’) zich tot het bijw. wech, vgl. mnd. wech, hd. weg; fri. wei.
Als grondvorm voor den eert. en thans gewest., met name in Vl.-België en vooral in de verb. wei en(de) weder geattesteerden vorm wei moet men wege aannemen; zie verder Mnl. W. 9, 2051, DE BO 1873 en vgl. verder SCHÖNFELD? § 64 en b.v. den hierboven genoemden fri. vorm. Het eveneens eert. en thans gewest., vooral in Vl.-België maar ook elders wel voorkomende (zie b.v. ENDEPOLS 1955) eweg, dat ook in samengest. woorden nog wordt gebezigd, herinnert aan de oorspr. herkomst.
Een spelling (e)weeg werd tot slot uitsl. gewest. in Vl.-België aangetroffen (TEIRL. 1922), terwijl een nevenvorm wig, eert. geattesteerd in LAMBRECHT, Naembouck 1562, thans, evenals het minder gebruikelijke weig, gewest. nog in Zeel. voorkomt (zie GHIJSEN 1964).
Ik zen eweg, blijfde gelle nog? (Ik ben weg, blijven jullie nog?)
Nee, nee, wij zijn ook direkt eweg se.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.