Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De beschrijving van deze term werd 17 keer aangepast.
1. afval, vuiligheid, bucht (in de Antwerpse kempen)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: “Ruigt van pataten”, Cornelissen-Vervliet
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul (in Antwerpen)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze betekenis meestal in den vorm ruigt, onzijdig.
In Zuid-Nederland in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, Cornelissen-Vervliet (1899)
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht (in de Antwerpse kempen)
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, Cornelissen-Vervliet
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul (in Antwerpen)
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze betekenis meestal in den vorm ruigt, onzijdig.
In Zuid-Nederland in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, Cornelissen-Vervliet (1899)
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht (in de Antwerpse kempen)
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, Cornelissen-Vervliet
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul (in Antwerpen)
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze betekenis meestal in den vorm ruigt, onzijdig.
In Zuid-Nederland in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, Cornelissen-Vervliet (1899)
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
(toegevoegd en bewerkt door fansy)
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
(toegevoegd en bewerkt door fransy)
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
1. afval, vuiligheid, bucht
WNT: RUIGTE: uitschot, bocht van iets: Ruigt van pataten, corn.-vervl.
2.uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
uitspraak: korte /ui/, geen tweeklank
1. Ge moogt uw nagels eens proper maken, er zit ruigt onder en op.
Dat ruigt van pekes smijt dat maar op de mesthoop.
2. Dat ruigt heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
uitspraak: /reucht/
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
Dat reucht heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal ruigt.
uitschot, nog erger dan soort, schorremorrie, krapuul
uitspraak: /reucht/
WNT: RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
Dat reucht heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Naar die coté van’t stad moet ge niet gaan, dat is daar allemaal reucht.
uitschot, nog erger dan soort, krapuul
WNT:
- RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
Dat reucht heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
uitschot, nog erger dan soort, krapuul
WNT:
- RUIG
Van personen, met betrekking tot hun innerlijk. Ruw, onbeschaafd, ongemanierd, lomp, plomp, ook: wild, woest. Met betrekking tot het lage, gemeene volk. In Z.-Nederl.
Alle ruig komt daar bijeen, claes, Bijv. op tuerl.
In Z.-Nederl.: schurft, schurftig volk
- RUIGTE:
Allerlei slecht en gemeen volk, gespuis, kanalje, rapalje en derg. In deze bet. meestal in den vorm ruigt, onz.
In Z.-Nederl. in toepassing op kinderen die kattekwaad uitvoeren. vb. Jaagt die ruigt (kinderen) van de deur, corn.-vervl.
Dat reucht heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
uitschot, nog erger dan soort, krapuul
WNT: Ruig
Van personen, met betrekking tot hun innerlijk. Ruw, onbeschaafd, ongemanierd, lomp, plomp, ook: wild, woest. Met betrekking tot het lage, gemeene volk. In Z.-Nederl.
Alle ruig komt daar bijeen, claes, Bijv. op tuerl.
In Z.-Nederl. kan men dit als een tautologische woordspeling opvatten, daar beide woorden daar: schurft (voor: schurftig volk) beteekenen.
Dat reucht heeft weer heel de boel kort en klein geslagen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.