Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
wimper
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Scheelhaar, ooghaar, wimper (”Scheel-haar, vetus, Cilium, pili e palpebris enati”, Kiliaan, zie ook De Bo (1873))
Vindt ge een scheelhaartje van uw eigen, dan moogt ge een wens doen. Als ge het wegblaast dan komt die wens uit.
rilling, bibbering, huivering
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Rij(d)ering, Middelnederlands rideringhe (koorts), rilling, siddering, huivering
- ”Rijderinghe. Tremor, horror”, Kiliaan, (1599)-
- ”’t Gedacht alleen daer van, doet een op-mercker de hayren te bergen staen, en een rijeringh door de beenen schieten”, De Brune (1658).
zie ook rijeren
Hij was zonder frak gaan wandelen en het duurde niet lang of hij had rijeringen van de kou.
Ze had rijeringen van de koorts.
iemand die zeer vlug stapt, alsof hij maakt dat hij wegkomt omdat hij iets mispeuterd heeft
zie ook buzze geven
oorsprong:
MNW: borsesnider: hij die het koord doorsnijdt, afsnijdt, waaraan de tasch hangt; vandaar beurzesnijder, zakkeroller. Vlaanderen 1351-1400
Woordenboek der Nederlandsche Taal: beurzensnijder
< frans coupeur de bourse.
Een gauwdief die beurzen steelt door ze af te snijden van den riem waaraan zij werden gedragen; zoo vindt men b.v. Nav. 2, eene aanhaling uit een stuk van 1485, waarin gesproken wordt van iemand die ”bekent heeft ghesneden te hebben eenighe buydelen.” Vandaar ook: zakkenroller.
He daar, ik kan niet mee hoor, ge stapt gelijk een buzzesnijder
een lang mager persoon, zowel man als vrouw
zie ook: zwik, lange ~
Woordenboek der Nederlandsche Taal: Gewestelijk, in Vlaams-België. In de verbinding lange zwingel, lange, opgeschoten knaap, lange slungel.
De verpleegkundige op Medische Beeldvorming was een lange zwingel. Ze stak kop en nek uit boven alleman.
iemand die sluw te werk gaat
gluiperig (glibberig zoals een paling)
VMNW: Palinc
Oudste attestatie: Brugge, West-Vlaanderen, 1278
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Middelnederlands palinc, paeldinc, paelderinc en andere vormen. De oorsprong van dit uitsluitend nederl. woord is onzeker.
-Iemand die glad en geslepen is, inzonderheid in de verbinding een fijne paling. In Zuid-Nederland (zie Cornelissen-Vervliet.).
In Vlaanderen ook in ’t algemeen als schimpnaam voor iemand die zijn werk slecht doet, die zich misdraagt enz.
Van Dale 2014 online: gewestelijk
vgl paling, glattig gelijk een ~ in een emmer snot
Jan is er weer in geslaagd om die benoeming te krijgen, ik wist dat hij een paling was en overal tussen en onder kroop.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.