Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
vreemd ogende eenzaat, een guur figuur, …
(Antw.-stad) ne /schaawe/ u+w uitspr. aa (vgl. duwen, spuwen)
Dat is ne schouwe daar, die zit al heel den avond op den hoek van den toog onder zijnen hoed door te kijken.
gekoelde vitrinekast
De koeltoog van den beenhouwer ligt vol kerstversiering.
iemand die vaak of lang aan de bar zit, kroegloper
Mijn broer is een echte toogplakker
een dikke buik van veel bier te drinken
In Gent: tugzweere
zie ook: horecagezwel
Amai, je toogzweer is nog vermeerderd sedert ik je laatst zag!
iemand die graag in z’n luie stoel zit
ne plucheplakker, ne zetelklever
Tijdens de week ben ik ne zetelhanger en in ’t weekend nen tooghanger.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.