Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
dom, dwaas
vgl. stommerik (= domoor)
VD
stom (bijvoeglijk naamwoord; stomheid)
1 niet in staat om te spreken
2 (stommer, stomst) dom
3 (stommer, stomst) vervelend, eentonig
4 (taalkunde) (van klinkers) onbeklemtoond, toonloos
Met “Stomme lut!” kunt ge uzelf wel verwensen, als ge inziet dat ge er totaal neffest (= naast) waart. Of het mannelijke “stommekloot”
lawaai afkomstig van gedempte harde beatmuziek, zoals het geluid dat uit een rijdende discotheek komt
Er was een feestje in de geburen en heel de nacht maar boenken-boenken…
recht in de roos
Na de eerste noten die hij zong wist iedereen het: dat was boenk erop!
Al een chance kon hij tijdig freinen voor de motard, anders was het boenk erop geweest.
het doffe geluid van een harde klap
ook de klap zelf
plots, schijnbaar zonder reden
Hedde gij dien boenk ook gehoord?
Dat gaf nogal nen boenk toen hij tegen die glazen deur liep!
Hij was altijd zo lief met haar, maar dan ineens, boenk, was het gedaan.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.