opeen~

opeen~

(bw)

op elkaar

Van Dale 2013 online: “…in een aantal, in schrijftaal, gewestelijke taal en Belgisch-Nederlands gewone, maar in de algemene taal weinig of niet meer gebruikte…”

in allerlei samengestelde werkwoorden die beteken als volgt:
- op een hoop (doen) ko­men:
op­een­doen, op­een­gooi­en, op­een­ho­pen, op­een­krui­en, op­een­la­den, op­een­las­sen, op­een­leg­gen, op­een­lig­gen, op­een­naai­en, op­een­pak­ken, op­een­plaat­sen, op­een­plak­ken, op­een­schroe­ven, op­een­schui­ven, op­een­smij­ten, op­een­staan, op­een­sta­pe­len, op­een­tas­sen, op­een­waai­en, op­een­wer­pen, op­een­zet­ten, opeenvijzen
- te­gen el­kaar aan (doen) ko­men:
op­een­bot­sen, op­een­klap­pen, op­een­rij­den, op­een­sto­ten, op­een­val­len, op­een­vlie­gen
- vlak te­gen, dicht bij el­kaar, sa­men (doen) ko­men:
op­een­bou­ten, op­een­drij­ven, op­een­drin­gen, op­een­druk­ken, op­een­du­wen, op­een­hok­ken, op­een­ja­gen, op­een­klem­men, op­een­klin­ken, op­een­klit­ten, op­een­per­sen, op­een­staan, op­een­vol­gen, op­een­zit­ten

283