Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
De beschrijving van deze term werd 28 keer aangepast.
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
vnw:
•papa, opa
•oud mannetje
-een oude pee, een oud peeke: een oude man
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< Frans père < Latijn pater
1. Eigenlijk: vader.
2. Algemeeen: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze betekenis soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
zie ook verzamellemma mensen
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee! (vgl. toffe peï)
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< Frans père < Latijn pater
1. Eigenlijk: vader.
2. Algemeeen: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze betekenis soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
zie ook verzamellemma mensen
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee! (vgl. toffe peï)
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< Frans père < Latijn pater
1. Eigenlijk: vader.
2. Algemeeen: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze betekenis soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
zie ook verzamellemma mensen
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< Frans père < Latijn pater
1. Eigenlijk: vader.
2. Algemeeen: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze betekenis soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< Frans père < Latijn pater
1. Eigenlijk: vader.
2. Algemeeen: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze betekenis soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
> andere betekenis van pee
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
3) vader (een beetje neerbuigend)
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
3) Onze pee is met ons mee naar de met.
1) algemeen voor man, kerel
2) oudere kerel, peetje
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
2) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
Woordenboek der Nederlandsche Taal: pee: In Zuid-Nederland.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
WNT: pee: In Z.-Nederl.
< frans père, latijn pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
3) vader
WNT: pee: In Z.-Nederl.
> fr. père, lat. pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Is de Charel hie gewest?
Ja, die pee was op tijd hie, mo is al terug eweg zalla. Veuwa, hed m dringend nodig?
Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
3) Onze pee zit in ’t peekeshuis nu.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
3) vader
WNT: pee: In Z.-Nederl.
> fr. père, lat. pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Is de Charel hie gewest?
Ja, die pee was op tijd hie, mo is al terug eweg zalla. Veuwa, hed m dringend nodig?
Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
3) Onze pee zit in ’t peekeshuis nu.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
3) vader
WNT: pee: In Z.-Nederl.
> fr. père, lat. pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Is de Charel hie gewest?
Ja, die pee was op tijd hie, mo is al terug eweg zalla. Veuwa, hed m dringend nodig?
Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
3) Onze pee zit in ’t peekeshuis nu.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
3) vader
WNT: pee: In Z.-Nederl.
> fr. père, lat. pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Is de Charel hie gewest?
Ja, die pee was op tijd hie, mo is al terug eweg zalla. Veuwa, hed m dringend nodig?
Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
3) Onze pee zit in ’t peekeshuis nu.
1) oudere kerel, peetje
2) algemeen voor man, kerel
3) vader
WNT: pee: In Z.-Nederl.
> fr. père, lat. pater
1. Eig.: vader.
2. Alg.: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inz.: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
1) Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
2) Is de Charel hie gewest?
Ja, die pee was op tijd hie, mo is al terug eweg zalla. Veuwa, hed m dringend nodig?
Maar allee, de Jean dat is toch nen toffe pee!
3) Onze pee zit in ’t peekeshuis nu.
oudere kerel, peetje
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel, peetje, vader
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel, peetje
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
oudere kerel
WNT: Modern lemma: pee
znw. m., mv. -ën. In Z.-Nederl. Opgevat als verkorting van peer (fr. père, lat. pater), doch in sommige toepassingen wellicht een ander woord.
1. Eigenlijk. Vader.
2. In ’t algemeen voor: een man, een kerel, dikwijls ook in ongunstigen zin gebruikt. In deze bet. soms opgevat als eene afkorting van Peter of Petrus.
“Een rare pee” De Bo (1873).
3. Inzonderheid: een oud man, meestal met het bijdenkbeeld van afgeleefdheid: een versleten mensch. Gewoonlijk in den verkl. peetje (oudtijds petjen, pitjen) en peeken. Ook in tegenstelling met metje, meeken.
Dien ouwe pee heeft veel grappige verhalen over zijn jeugd.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.