Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
Dit is slechts 1 definitie voor "vroom." Bekijk alle definities.
stoer, arrogant
zie ook vrome daden, struis zijn, struis doen
Doe maar niet te vroom jah of ik toek (toeken) erop.
Ni te vroom, jom gij he, grote, want ge kunt wel es lelijk van uwe troon afvallen za.
Gaan we de vrome uithangen? Dimt al maar!
Op de taalkalender van Onze Taal lees ik op 12 oktober 2012:
“In het West-Vlaams … heeft vroom nog altijd de betekenissen ‘kloek, sterk’ en ‘machtig (van spijzen)’.”
Misschien kan iemand uit die streek dit bevestigen?
Bij mijn weten is vroom nog altijd godsvruchtig, deftig, fatsoenlijk.
vroom: ideologisch gemanipuleerde betekenis
VROOM (GODVRUCHTIG)
M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands
vroom bn. ‘godvruchtig’
Mnl. vrome ‘flink, krachtig, heldhaftig; rechtschapen, betrouwbaar’ in ic wille dese twene uuoden. te uruomen manne ‘ik wil dese twee opvoeden tot rechtschapen mannen’ 1220-40; <span class="caps">VMNW</span>, Vermarde riddren … Stout ende urome ende onueruert ‘vermaarde ridders … flink en dapper en onbevreesd’ 1265-70; <span class="caps">VMNW</span>, Een vroem ridder ‘een dappere ridder’ 1315-35; <span class="caps">MNW</span>-R, Dat sal sijn een vrome wijf Die ghesont ende soete hebbe dlijf ‘dat moet een flinke vrouw zijn die een gezond en mooi lichaam heeft’ 1340-60; <span class="caps">MNW</span>-R; vnnl. vroom ‘godvruchtig’ in dien Catholijcken vromen geest 1567; iWNT.
Dit bn. is slechts continentaal West-Germaans en relatief jong. Men neemt daarom aan dat het is ontstaan uit het predicatief gebruikte oudere zn. vrome in de betekenis ‘nut voor iemands eer, lichamelijke of geestelijke gezondheid’. De algemene betekenis van dit zn. is ‘voordeel, winst, opbrengst, baat’.
Bij het zn.: os. fruma (mnd. vrome); ohd. fruma, froma (nhd. vero. Fromme); ofri. froma; alle ‘voordeel e.d.’; oe. fruma ‘oorsprong, begin’; < pgm. *frum?-, *fruman-. Bij het bn. in de betekenis ‘flink, rechtschapen e.d.’: mnd. vrom, vrome; mhd. vrum(e), vrome (nhd. fromm); nfri. from.
Hierbij hoort ook de afleiding *frumjan- ‘iets doen wat tot voordeel leidt’, waarvoor zie ? fourneren. Met andere ablaut on. fram ‘naar voren’ (nzw. fram ‘id.’); on. fremja ‘bevorderen’ (nzw. främja ‘id.’).
Afgeleid, met metathesis, van pgm. *fruma- ‘eerste, voorste’ < pie. *prh2-mo-, een afleiding met superlatiefachtervoegsel van *prh2- ‘voor, vooraan’, zie ? voor 1. De basisbetekenis van vroom is dus ongeveer ‘een opvallende (meestal gewaardeerde) eigenschap bezittend’.
Het woord had oorspr. betrekking op zowel fysieke als morele gezondheid. In moreel opzicht gebruikte Luther het woord in zijn bijbelvertaling (16e eeuw) in de specifieke betekenis ‘godvruchtig, godsdienstig’. Deze betekenis heeft als enige zowel in de Duitse als in de Nederlandse standaardtaal standgehouden. Het West-Vlaams kent nog vroom ‘kloek, sterk’ ook ‘machtig (van spijzen)’.
Ingelogde gebruikers kunnen reacties aan deze definitie toevoegen.
Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.