Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
slagboom (v. spoorweg); afsluiting, (tuin)hek
Fr. barrière
De briere zin wir tau. (de slagbomen zijn weer neergelaten)
ve zulle ’t brirke eis moette aofsjoêre, vérei ver ’t opnauw konne vêrve (we moeten het tuinhek eerst afschuren eer we het kunnen herschilderen)
onkruid, ongedierte; onbetrouwbaar volk, tuig
lokale uitspr. “vaulichèts”
in oostelijk Limburg heeft “vaul” ook de (oudere) connotatie “lui”.
’t Wiëdt tijd dat ve den hoëf nog èns onder haan pakke, de vaulighèts kimp dich on de brier tiëge (het wordt tijd dat we de tuin nog eens onder handen nemen, het onkruid komt je aan het hek tegemoet).
Haag dich mèt daaj vaulighèts mêr nie op! (je mijdt dat gajes beter)
(leger) persoon die de soep bereidt of uitdeelt in de kantine, “soepmajoor”; (ook) vuilak, soepjas
lokale uitspr. “sopsis”
uit “soep” + mansnaam Franciscus (?)
Ziet ‘m doë zitte, de sopsis, z’n kleer heil begojd. (zie hem daar zitten, de soepsus, zijn kleren heel bevuild)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.