Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
In plank hout: rond stuk waar vroeger een tak zat.
(In Ned.: een noest, knoest of kwast.)
Fig. op ne wier zitten, blijven doorzagen over een onderwerp.
zie ook: weer
Ge zit just op ne wier, dus dieje nagel godde daar ni deurkrijge!
Als hij aan het snurken is zit hij percies op ne wier.
berispen
in AN betekent kijven “ruzie maken, schelden”
Klein, klein kleuterken!
Wat doede gy in mijnen hof?
Gy plukt er al de bloemkens af,
Gy maekt het al te grof.
Mamaken die zal kijven,
Papaken die zal slaen;
Klein, klein kleuterken,
Maek u maer gauw van daen.
(oud kinderliedje, kenwijsje van het kinderprogramma met Terry Van Ginderen 1961-1979) – Bron Wikipedia -
dikwijls
gehoord in Limburg en het Hageland
uitspraak /dék/
Ich heb het oech al dék gezagd: “Dat gejt niet!”
dikwijls
gehoord in Limburg en het Hageland
uitspraak /dék/
Ich heb het oech al dék gezagd: “Dat geit niet!”
vele keren
in Nederland en meestal ook in tussentaal: vaak
ook overtreffende trap: dikwijlser (zie dikwijlder)
zie dek
In de media hoort of leest men bekan nooit meer ‘dikwijls’. Een enkele keer staat het nog in de Gazet Van Antwerpen.
Zijt maar gerust dat ik daar dikwijlser geweest ben dan gij. Ik ken dat daar rats van buiten.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.