Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
persoon die instond voor de verzorging van de koeien in de stal
uitspraak in de Kempen: “Keujfrutter” (korte eu) zie ook poester, koeter
Staf was de oudste knecht en was al jaren de koefrutter op de boerderij van mijn grootvader; die man wist letterlijk alles van de beesten.
domme, ongemanierde en niet al te propere jongeling
zie ook mutten.
Waasch idioticon: koeter = koeier
In Van Dale: koeier
(gewestelijk)
1. koewachter
2. (figuurlijk) onbeschoft, dom persoon
WNT:
Vermoedelijk samenhangende met Koe, de vorming is echter onduidelijk.
- Knechtje dat op de koeien past en andere kleine werkzaamheden verricht. In een groot deel van Z.-Nederl. en in Zeeuwsch-Vlaand.
Hij (was) koeter geweest bij boer D., (v. overloop, in Vlaanderen 1, 317).
Gij zij ne grote koeter manneken en ’t wurdt huegen tijd da go leven betert.
(Je ben een lompe boer jongen en het wordt hoog tijd dat je je leven betert.)
egoïst, wie alles voor zichzelf wil
Heb je dat gezien? Die gorre nam bijna alle spekken (spekke) uit de pot voor zijn eigen!
zie: bij zijn haar getrokken
zie ook: haar, bij het ~ getrokken zijn; haren, met de ~ getrokken
,
zie: bij zijn haar getrokken
zie ook: haar, bij het ~ getrokken zijn, haren, met de ~ getrokken
,
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.