Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Wees welgekomen | Willekeurig | Top woorden | Recent
Dit is slechts 1 definitie voor "koeter." Bekijk alle definities.
domme, ongemanierde en niet al te propere jongeling
zie ook mutten.
Waasch idioticon: koeter = koeier
Woordenboek der Nederlandsche Taal:
Vermoedelijk samenhangende met Koe, de vorming is echter onduidelijk.
- Knechtje dat op de koeien past en andere kleine werkzaamheden verricht. In een groot deel van Zuid-Nederland en in Zeeuwsch-Vlaanderen.
Hij (was) koeter geweest bij boer D., (v. Overloop, in Vlaanderen).
In Van Dale: koeier
(gewestelijk)
1. koewachter
zie ook poester, koefrutter
2. (figuurlijk) onbeschoft, dom persoon
Gij zij ne grote koeter manneken en ’t wurdt huegen tijd da go leven betert.
(Je ben een lompe boer jongen en het wordt hoog tijd dat je je leven betert.)
Heeft dat iets te maken met koter, kind?
Koeter
In ga er van uit dat een koeter een soort schaapherder voor koeien was. In van Dale is een koeter trouwens een koewachter. Denk ook aan koeterwaals. Blijkbaar was ‘koeter’ geen eretitel.
Het koeter van koeterwaals komt blijkbaar van wat anders volgens VD online:
koe·ter·waals
zelfstandig naamwoord; het; meervoud: g.mv.
(1617) ontleend aan Duits Kauderwelsch, van Kauer, naam voor de stad Chur, waar Reto-Romaans werd gesproken, een taal die voor de Duitsers barbaars was + Waal (iem. die Romaans spreekt)
koeter zelf vind ik niet in VD
Verschueren kent ‘koeter’ niet maar wel ‘koeteren’.
‘Koeteren’: gebrekkig, onduidelijk praten. Koetertaal, koeterwaals. Koeterwaal ’(Waal die Nederlands koetert)
Koeter staat ook in het Idioticon van het Antwerpsch dialect (stad Antwerpen en Antwerpse Kempen).
Zelf ken ik het woord niet.
KOETER, znw., m. – Koeijongen, koewachter, kleine knecht die met de koeien uitgaat en klein werk verricht. (K.) (Ook in Kl. – Br. z. Sch.)
Vb. De koeter helpt de meiden bij hun werk. Hij houdt twee knechts en ‘ne’ koeter. De koeter is vertrokken.
Dit woord heeft in Haspengouw de betekenis “zagevent, onnozelaar, iemand die onzin uitkraamt”; is volgens mij verwant met ‘kouten’, praten. De stamklinker is kort, in tegenstelling tot die van “koêter”, het meervoud van “koêt”, gat.
Min of meer synoniemen van “koeter” zijn “koetpie” en “koêtaajl”. Het eerste verwijst naar de bijnaam destijds van een schoenlapper omwille van zijn uithangbord (“Au coup de pied”); men noemde hem “koetpieke”, maar de bijgedachte was die van “koetpie”, zagevent. Het tweede woord “koêtaajl” (aartsdommerik) heeft een lange oe omdat het verwijst naar de ‘steenuil’, waarin “koêt” dus ‘gat’ betekent.
koeterwaals - koetervlaams
Koeterwaals is een term die gebruikt wordt om onbegrijpelijk taalgebruik aan te duiden.
Oorsprong: (Bron: Wikipedia)
Het woord koeterwaals is afgeleid van het Duitse Kauderwelsch. De etymologie daarvan is niet zeker; mogelijk is het een verbastering van Churer Welsch, dat wil zeggen, de in Chur gesproken Romaanse taal. Welsch (en in België Waals) was de algemene term voor een Romaanse taal; in Chur is dat het Reto-Romaans, al wordt er tegenwoordig vrijwel alleen Duits gesproken. De term verwijst dus waarschijnlijk niet naar het Waals dat in een deel van Franstalig België gesproken wordt.
In de Harry Potter-boekenreeks spreken de Kobolden (de werknemers in de Tovenaarsbank Goudgrijp) Gobbledegook. In de Nederlandstalige vertaling wordt hun taal Koetervlaams genoemd. Dit is hoogstwaarschijnlijk afgeleid van het woord koeterwaals.
koeter - köter
OORSPRONG:
Het eerste gebruik van het woord koeterwaals werd gevonden in een schrijven van Bredero. Hij roept uit: O vreemde Hovaardy! die ons eyghen Lantingeboren een Revelduytsch, een krom-tongh en een Koeter-waal maackt! 1, wat slaat op het gebruik van niet-Duytsche woorden.
Als we dan verder uitgaan van ‘koeter’ als wel-Duytsch woord dan komen we bij het woord ‘köter’, wat betekent:
1. Haushund > een hond die in huis leeft
2. Einen einfachen Landarbeiter, siehe Kötter:
iemand van het platteland, een dorpeling, die in een Kötter of Köter woont (14de E. nC). Deze boeren kweekten meestal kolen maar omdat dat niet veel verdiende, traden ze daarnaast in dienst als dagloner op een boerderij om er op het vee te letten, klein handwerk of spanwerk (paarden) te verrichten. Sommigen van hen waren ook leraar.
Een köter of kötter (Engels cottage) is een typisch lemen huis met houten balken in de gevels verwerkt.
vb van zo’n woning:
http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/thumb/9/98/Neuruppin_Wuthenow_Dorfstra%C3%9Fe_72_Wohnhaus_eines_Koss%C3%A4ten.JPG/800px-Neuruppin_Wuthenow_Dorfstra%C3%9Fe_72_Wohnhaus_eines_Koss%C3%A4ten.JPG
info: Duitse Wikipedia
uitspraak köter is keuter
afgeleide = keuterboer
Bron uit 1906
deze wijst er op dat jonge kinderen bij de boer moest werken als koeter, die wachte de koeien, .
Keuterboer: hele kleine boer, koeterwaals: overstaanbaar dialect.
Inderdaad, allemaal afgeleiden van het het Duitse woord Köter, waaronder ook het woord kotjakker zijn oorsprong vindt.
Niet vergeten dat de helft van België, Diets sprak in de Middeleeuwen.
Nu nog altijd zenne ;) alleen noemen we da toltje segenwoordig Vlams/Vloms
In Herentals bestaat er zelfs een Koeterstraat. Een straat waar heel heel vroeger de ‘keuterboerkes’ (Köters) of ‘koeters’ woonden.
Ingelogde gebruikers kunnen reacties aan deze definitie toevoegen.
Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.