Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
woensdag
Voor de goede orde: de andere dagen van de week zijn “moendig, diënsdig, donnerdig, vrijdig, zotterdig en zondig”; de genitiefvormen hierbij: “smoendes, stiënsdes (stiënzes), sgoensdes (sgoenzes), stonner(d)es, svrijdes, sotter(d)es, sondes” (´s maandags, ´s dinsdags, ´s woensdags, ´s donderdags, ´s vrijdags, ´s zaterdags, ´s zondags)
Kimste de goensdig? Nèè, ich kan sgoensdes ni. (Kom je woensdag? Nee, ik kan ´s woensdags niet.)
hetzelfde als klakkebuis
’t Bènneste van ne flierestek authaole vér ’n krokkebaus van te maoke.
letterl. “de oude van verleden jaar”: hiermee wordt de plantaardappel bedoeld die men bij het rooien terugvindt tussen de nieuwe aardappelen
meestal schertsend gebruikt als men meent dat iemand aan de voordeur is, of het huis binnenkomt, maar er blijkt niemand te zijn
Wèè wos ’t? Den aaë van ’t sjoër! (Wie was er aan de voordeur? Er was niemand!)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.