Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
´s zondags, van de zondag
zie ook swerdes
De bibliotheek ès sondes oëpe (is ´s zondags geopend).
Doet z´n sondese kleer mer aon (doe je zondagse kleren maar aan).
in de week, d.i. niet op zondag; (bn.) voor in de week, d.i. om te werken (eigenlijk “´s werkdags”)
Swerdes ès de joeng op kot èn Liëve. (In de week verblijft de zoon op kot in Leuven)
Doet z´n swerdese kleer mer aon vér te gon sjotte! (d.i. met je zondagse kleren aan ga je niet voetballen!)
woensdag
Voor de goede orde: de andere dagen van de week zijn “moendig, diënsdig, donnerdig, vrijdig, zotterdig en zondig”; de genitiefvormen hierbij: “smoendes, stiënsdes (stiënzes), sgoensdes (sgoenzes), stonner(d)es, svrijdes, sotter(d)es, sondes” (´s maandags, ´s dinsdags, ´s woensdags, ´s donderdags, ´s vrijdags, ´s zaterdags, ´s zondags)
Kimste de goensdig? Nèè, ich kan sgoensdes ni. (Kom je woensdag? Nee, ik kan ´s woensdags niet)
Alle goensdige ès ´t (destijds: ees) vergaodering. (Alle woensdagen is er vergadering)
Goensdigoëved gèève ze dèk voê(t)bal op télevieze. (Woensdagavond is er vaak voetbal op tv)
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.