Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
(overg.) maaien (met gras of een grasperk als object)
Ik moet straks het gras nog afrijden, want voor morgen geven ze weer regen.
moedernaakt, paddenbloot
Hèè loêg doë poêdelnoks, zoe lang atter gewasse wor op de ligstoêl (hij lag daar poedelnaakt in zijn volle lengte op de tuinstoel)
naakt, bloot
èn z’ne nokse: in zijn bloot vel
ne nokse: iem. zonder kleren
z. ook poedelnoks
Èn z’ne nokse woster z’n peloês on ‘t aofraaje. (in zijn blote flikker was hij zijn grasperk aan het maaien)
’n Nokse dam (een blote dame, z. bloot)
Alles kan, mê ne nokse èn z’n maol sjijte, dat geet nie! (alles is mogelijk, maar een naakte in zijn zaken schijten, dat gaat niet)
(kaartt., m.n. in het hartenjagen) niet meer weggeraken; gezegd van een (ongunstige) kaart waar men niet van af geraakt, zodat men zelf de eraan verbonden strafpunten aangesmeerd krijgt
De harten dam’ sterft op haar kot.
(kaartt.) ongedekt, zonder andere (lagere) kaarten van dezelfde kleur
Ik zat met een blote dam’, ik moest die wel uitkomen.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.