foef

foef

(de ~ (v.), ~en)

vrouwelijk geslachtsdeel

Van Dale 2013 online: Belgisch-Nederlands, vulgair

zie ook preut, prut, preute, miemel

1584

nooit gewete da da geen Nederlands was:)

andere betekenis

een leugen, een onwaar verhaal

Voorbeeld:
Wat ge vertelt is nie waar, ge hebt een foef in uwe nek laten draaien

(Antwerps)

Ge moet geen foefkes vertellen

foefemie

Antwerps

(foeffemie?) foefemie = vrouw

foeffemieke = vrouwtje, meisje

Ik was heel dees week op stap me twee hèèl schoon foeffemiekes.

andere betekenis

Meestal als vekleinwoord, foefje: een truc, een kunstgreep. Algemeen Nederlands.

Blijkbaar bestaat er in het Frans ook een ‘fouf’, maar dat zou een afkorting van ‘foufoune’ zijn, en dat zou pas een jaar of 40 geleden ontstaan zijn. (M.i. kan ‘foufoune’ even goed een verlenging van ‘fouf’ zijn.) Ik heb er een aantal oude woordenboeken op nageslagen, maar heb geen Vlaamse ‘foef’ kunnen vinden, althans niet met deze betekenis. Het probleem is echter dat ‘vulgaire’ termen in oudere woordenboeken niet vanzelfsprekend wieren opgenomen, dus nu zijn de vragen: welke foef was er eerst? Heeft er een van de twee de ander zijn (euh, heur?) foef gepikt, en zo ja, wie van wie?