Registreer als nieuwe gebruiker om het Vlaamse Woordenboek op zijn best te kunnen gebruiken. Als ingelogde gebruiker kunt ge bijvoorbeeld nieuwe termen aan ons woordenboek toevoegen, andermans definities verbeteren, en reageren op bestaande definities.
Men zegt ook “op een sisser aflopen”.
Drukt m.i. vooral verbazing uit.
de Walen
Het komt mij voor dat het “der” van LeGrognard beperkt is tot dat gedeelte van Limburg dat tegen het Rijnland aanleunt – Nederlands Limburg, dus. In Haspengouw absoluut niet gebruikelijk en ik vraag mij af of het (Belgische) Maasland die constructie wel kent?
In mijn dialect zegt men “Bau ès Zjang hiëne?” (waar is Jean naartoe?) en “Ès Merie al trèg?” (is Marie al terug?). Men zegt wel “ozze Zjef” en “os Traajke” (onze Jef, ons Truike), en naar vrouwen wordt inderdaad vaak verwezen met (betoond) “het” (“Hêt wor iëstrèèch nog haaj”, zij was daarnet nog hier).
Anderzijds zegt men in Haspengouw wél “de Walen”: “hèè woent èn de Waole érges” (hij woont ergens in Wallonië), en ook “èn de Vlaonders” (in Vlaanderen) – “de” verwijst dus naar een meervoud.
En, ten overvloede: “de Limburg” is in Limburg niet gebruikelijk, maar als de media hier nog lang blijven over doormemmen zal ook dit wel ingeburgerd geraken, net als dat idiote “noemen” voor “heten”.
Op de taalkalender van Onze Taal lees ik op 12 oktober 2012:
“In het West-Vlaams … heeft vroom nog altijd de betekenissen ‘kloek, sterk’ en ‘machtig (van spijzen)’.”
Misschien kan iemand uit die streek dit bevestigen?
Die “de” is vermoedelijk toe te schrijven aan Franse invloed (le Limbourg, au Limbourg). In Limburg zelf wordt het lidwoord hier niet gebruikt, maar men zegt er inderdaad wel “in de Vlaanders”, wat (via het Brabants en/of het Waals?) mogelijk ook aan het Frans (les Flandres) toe te schrijven is.
Nieuwe versie!
Er is een nieuwe versie van het Vlaams Woordenboek online. Mocht je problemen ondervinden, gelieve deze te melden op onze
GitHub.